“Ik ben eindelijk terug trots om voor mijn bedrijf te werken.”
Dit waren de verrassende woorden van een CEO als feedback op onze strategische eindpresentatie. Ze kwamen pas na een lange stilte, en deze woorden hebben me nooit meer losgelaten.
Niet omdat deze woorden ons trots maakten op het werk dat we als team zonet hadden neergezet, maar omdat ik me tot op die dag nooit had kunnen inbeelden dat een CEO niet trots zou kunnen zijn op het bedrijf dat hij of zij leidt.
Sinds die dag is de fascinatie voor trots altijd wel ergens sluimerend aanwezig geweest, en af en toe stak ze weer prominent de kop op. Als we medewerkers interviewden over wat hen motiveerde in hun job en ze met trots vertelden over hun verwezenlijkingen, als het management waaraan we de nieuwe visie & merkverhaal presenteerden opnieuw hun schouders rechtten, als het leadership ons vertelt het project op te starten, vooral om ‘de medewerkers terug mee te krijgen, maar hoe?’…
Trots is iets waar we naar op zoek gaan, iets wat we willen voelen, graag delen, maar gek genoeg tegelijk ook willen verbergen. Als je erover begint na te denken komen er heel wat vragen naar boven over iets wat vanzelfsprekend aanvoelt, maar waarover iedereen wel iets heeft te zeggen. Wat is trots precies, en wat doet trots met ons? Is trots een gevoel? Is trots goed of slecht? Is trots iets dat we moeten koesteren, of nastreven. En even goed: wat is de business case van trots?
Wat is er gebeurd met het bedrijf in de tijd dat de CEO er helemaal niet trots op was? Hoe presteren teams die trots zijn tegenover teams die geen trots hebben, of niet trots zijn? Wat met leiders die enkel trots zijn op zichzelf? Hoe anders voelen medewerkers zich als ze trots kunnen zijn op hun werk? Hoe anders is de relatie met hun bedrijf als ze trots kunnen zijn op collectieve verwezenlijkingen?
Verbaasd door de vele vragen die door dit ene moment naar boven bleven komen, ging ik op zoek naar trots.